In de stof kom je verschillende begrippen tegen. Ze zijn altijd oranje en vetgedrukt. In deze
paragraaf vind je een overzicht van alle begrippen uit dit subdomein.
Overhoring
Hieronder kun je de begrippen of de definities verbergen.
Hoofdstuk 1. Drielagenmodel
Fysieke laag
Een laag uit het drielagenmodel. Deze laag bestaat uit de hardware.
Logische laag
Een laag uit het drielagenmodel. Deze laag bestaat uit software die de hardware aanstuurt.
Toepassingenlaag
Een laag uit het drielagenmodel. Deze laag bestaat uit software: de applicaties.
Interface
Een verbinding tussen lagen en/of onderdelen in die lagen.
Hardware-interface
Een elektronische verbinding tussen fysieke onderdelen.
Connector
Een voorbeeld van een hardware-interface, die een (bekabelde) verbinding maakt tussen onderdelen.
Driver
Een interface tussen hard- en software.
User interface
De interface waarmee een gebruiker communiceert met het apparaat.
Graphical User Interface (GUI)
Een user interface die gebruik maakt van een grafische verbinding.
Voice User Interface (VUI)
Een user interface die gebruik maakt van stembediening.
Command Line user Interface (CLI)
Een user interface die gebruik maakt van ingetypte opdrachten.
Hoofdstuk 2. Het lagenmodel herkennen
Bij dit hoofdstuk horen geen begrippen.
Hoofdstuk 3. Soorten computers
Supercomputer
De krachtigste en snelste computers die er zijn. Worden gebruikt voor specifieke taken.
Mainframe
Zeer krachtige en snelle computers die gemaakt zijn om jarenlang ononderbroken te blijven werken zonder storingen.
Parallelle verwerking
Op hetzelfde moment vinden verschillende bewerkingen naast elkaar plaats, die stuk voor stuk een enorme rekencapaciteit vergen.
Massive Parallel Processing (MPP)
Andere term voor parallelle verwerking.
Server
Een computer die netwerk- of internettoepassingen mogelijk maakt.
Personal computer (pc)
Een computer die geschikt is voor persoonlijk gebruik: een desktop, laptop, smartphone, enz.
Embedded system
Een apparaat waarbij een computer ingebed is, zoals in keukenapparatuur.
Kenmerken van embedded systems
Onopvallendheid, betrouwbaarheid, eiligheid en tijdigheid.
Internet of Things (IoT)
Een netwerk van aan het internet gekoppelde embedded systems.
Smart city
Een verzameling sensoren die informatie verzamelt over wat er allemaal in een stad gebeurt.
Domotica
De toepassing van IoT en embedded systems in en rond een gebouw, waarbij allerlei processen worden geautomatiseerd.
Hoofdstuk 4. Hardware
Von Neumann-architectuur
Verdeling van hardware in kernapparatuur en randapparatuur.
Kernapparatuur
Onderdeel van de Von Neumann-architectuur; dit omvat de processor en het interne geheugen.
Randapparatuur
Onderdeel van de Von Neumann-architectuur; dit omvat alle overige hardware, die niet tot de kernapparatuur behoort.
Moederbord
De grootste hardware-interface in een computer. Verbindt alle onderdelen met elkaar.
System-on-a-chip (SOC)
Verschillende hardware-onderdelen, zoals moederbord, processor en geheugen, geïntegreerd in één chip.
CPU
Afkorting van Central Processing Unit; de processor.
Multicoreprocessor
Een processor die uit verschillende kernen bestaat, die apart van elkaar instructies kunnen verwerken.
Multitasking
De techniek die het mogelijk maakt dat een computer meerdere taken tegelijk kan uitvoeren.
Pipelining
Het splitsen van instructies in deelinstructies die door de processor parallel worden uitgevoerd.
Intern geheugen
Bestaat uit twee soorten geheugenchips: ROM en RAM.
Read Only Memory (ROM)
Geheugen met gegevens die alleen gelezen kunnen worden. De gegevens worden in de fabriek opgeslagen en zijn dan niet meer wisbaar. Speelt een grote rol tijdens het opstarten van de computer.
Erasable Programmable ROM (EPROM)
Geheugen met gegevens die bij normaal gebruik alleen gelezen kunnen worden. Door de chip bloot te stellen aan UV-straling worden de gegevens gewist en kun je nieuwe gegevens opslaan.
Electronically Erasable Programmable ROM (EEPROM)
Geheugen met gegevens die bij normaal gebruik alleen gelezen kunnen worden. Door speciale signalen te sturen kun je nieuwe gegevens opslaan.
Basic Input/Output System (BIOS)
Een klein programma dat draait bij het opstarten van een computer. Het programma test de hardware en laadt de eerste onderdelen van het besturingssysteem.
Power On Self Test (POST)
Een test van de hardware die uitgevoerd wordt tijdens het opstarten van de computer.
Random Access Memory (RAM)
Geheugen dat nauw samenwerkt met de processor. Hierin worden programma-instructies en tijdelijke gegevens opgeslagen.
Sensor
Een meetinstrument, een hardware-onderdeel dat voor input zorgt. Zet een analoog signaal, zoals een geluids- of radiosignaal om naar digitale data.
Analoog signaal
Een signaal dat kan worden weergegeven als een golf. Het aantal waarden dat het signaal kan aannemen is oneindig.
Digitaal signaal
Een signaal dat op elk moment in de tijd één van een eindig aantal waarden kan aannemen.
Versnellingsmeter
Een sensor die meet of en in welke mate hij in de ruimte wordt bewogen.
Gyroscoop
Een sensor die meet in welke stand hij zich bevindt, zoals rechtop of schuin.
Kompas
Een sensor die meet waar het noorden is, en dus in welke richting hij gericht is.
GPS-chip
Een sensor die meet waar op de aarde hij zich bevindt.
Temperatuursensor
Een sensor die de omgevingstemperatuur meet.
Barometer
Een sensor die de luchtdruk meet.
Afstandssensor
Een sensor die de afstand tot een obstakel meet, bijvoorbeeld je oor bij een smartphone.
Lichtsensor
Een sensor die de hoeveelheid omgevingslicht meet.
Vingerafdruksensor
Een sensor die vingerafdrukken kan opnemen en vergelijken.
Actuator
Een hardware-onderdeel dat voor output zorgt.
Connector
Een hardware-interface voor bedrade verbindingen tussen computers.
Universal Serial Bus (USB)
Een universele connector voor allerlei toepassingen.
RJ-45
Standaardconnector voor bekabelde netwerken.
HDMI-connector
Connector voor een extern beeldscherm of beamer.
Flashgeheugen
Techniek voor extern geheugen die gebruik maakt van elektrische lading.
Solid State Disk (SSD)
Extern geheugen voor een laptop of desktop, opgebouwd uit flashgeheugen.
Voeding
Stroomvoorziening van een elektronisch apparaat.
Hoofdstuk 5. Software
Besturingssyteem
Software verantwoordelijk voor de communicatie van de applicatiesoftware en de hardware en het beheer van de taken die worden uitgevoerd.
Taakgebieden van een besturingssyteem
Beheer van randapparatuur, bestandsbeheer en taakbeheer
Randapparatuur
De hardware-onderdelen die de processor ondersteunen en de apparaten buiten de computer die daarop aangesloten zijn.
Driver
Een programma dat het voor het besturingssyteem mogelijk maakt om hardware aan te sturen.
Cluster
Klein gedeelte van een opslagmedium waar (delen van) bestanden in worden opgeslagen.
Bestandssysteem
Manier om bestanden op te slaan in clusters.
Multitasking
Het werken met meer dan één programma tegelijkertijd.
Systeemondersteuningsprogramma
Een programma dat extra functionaliteit toevoegt aan een besturingssysteem.
Emulator
Software die een apparaat nabootst op een ander apparaat.
Virtuele machine
Techniek om een computer ‘op te splitsen’ in meerdere computers.
Maatwerksoftware
Software die specifiek voor één of enkele bedrijven wordt ontwikkeld.
Standaardsoftware
Software die is ontwikkeld met het doel om door zo veel mogelijk verschillende mensen gebruikt te worden.
Specialistische software
Software met een specialistische toepassing. Zit tussen maatwerk- en standaard software in.
Freeware
Software die je gratis mag gebruiken.
Shareware
Softwarevorm waarbij de ontwikkelaar geld ontvangt, maar niet direct bij aanschaf.
Open source software
Software waarvan de broncode openbaar is en waarvan iedereen, op voorwaarden, delen ervan mag (her)gebruiken in een eigen project.
Creative Commons
Licentiemodel dat gebruikt wordt bij zaken die gratis via het internet worden aangeboden.
Commerciële software
Software waarvoor betaald moet worden, bijvoorbeeld per maand of eenmalig.
Hoofdstuk 6. Datacommunicatie
Central processing
Een manier van verwerking waarbij al het rekenwerk centraal plaatsvindt.
Peer-to-peer netwerk
Het direct aan elkaar koppelen van computers, zonder bijv. centrale opslag.
Client/server model
Opbouw van een computernetwerk met een server voor centrale opslag waar aangesloten clients gebruik van kunnen maken.
Internet
Een wereldomspannend computernetwerk.
ARPANET
De voorloper van het internet.
Deep web
Deel van het internet wat alleen bereikbaar is met een specifiek adres en toegangsrechten.
Dark web
Deel van het internet waar je geen digitale sporen achterlaat.
Tor-encryptie
Techniek die gebruikt wordt voor het dark web.
Twisted-pair kabel
Standaard netwerkkabel die bestaat uit in elkaar gedraaide koperen aderparen.
Glasvezelkabel
Netwerkkabel die bestaat uit een kern van flexibel glas; heeft een hoge snelheid van gegevensoverdracht.
Wifi
Draadloze techniek op basis van radiogolven om gegevens te verzenden.
4G/5G
Draadloze techniek om bijv. een telefoon te verbinden met een zendmast.
Bluetooth
Draadloze techniek om apparaten op een afstand van maximaal 10 meter te laten communiceren.
LoRa
Draadloze techniek waarbij er op grote afstand tegen lage kosten gegevens kunnen worden verzonden.
Network Interface Card (NIC)
Een component dat ervoor zorgt dat een ander apparaat deel kan uitmaken van een netwerk.
MAC-adres
Een uniek nummer voor iedere NIC op de wereld.
Switch
Een apparaat om verschillende apparaten in een netwerk met elkaar te verbinden.
Protocol
Regels over de structuur van data.
TCP/IP
Standaardprotocol op het internet.
HTTP(S)
Standaardprotocol om websites op het internet te kunnen bekijken
Simple Mail Transport Protocol (SMTP)
Protocol voor het verzenden van e-mail.
Post Office Protocol (POP3)
Protocol voor het ophalen van e-mail, waarbij de e-mails worden verplaatst naar je apparaat.
Internet Message Access Protocol (IMAP)
Protocol voor het ophalen van e-mail, waarbij de e-mails op de server blijven staan.
IP-adres
Uniek nummer om een apparaat in een netwerk te kunnen identificeren.
Private range
Reeks van IP-adressen die alleen binnen een LAN en niet op het internet mogen worden gebruikt.
Domain Name System (DNS)
Systeem dat een webadres omzet naar een IP-adres.
Uniform Resource Locator (URL)
Een adres op het internet, die leidt naar een specifieke pagina.
Topleveldomein (TLD)
Het laatste stukje van een URL, bijvoorbeeld .com of .nl.
Secondlevel domein
Het deel van de URL dat iets zegt over het bedrijf of de persoon achter de URL, bijvoorbeeld 'instruct'.